Voor de energiebesparingsplicht dienen alle maatregelen genomen te worden met een terugverdientijd van minder dan 5 jaar.
De plicht geldt voor iedere inrichting (organisatie) die > 50.000 kWh elektriciteit en/of > 25.000 m³ aardgasequivalenten gebruikt.

De energiebesparingsplicht (onder de omgevingswet verwacht per 1 januari 2024) is opgenomen in:
• het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal): gericht op milieubelastende activiteiten op locatie.
• het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl): gericht op gebouwen op locatie of gebruikersfuncties.

De regelgeving is verwerkt in het Activiteitenbesluit Milieubeheer en specifiek benoemd in artikel 2.15 en 2.16.

Artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit

Hierbij gaat het over de verduurzaming van het energiegebruik, de besparing van energie en de bijbehorende informatieplicht.
De wijze van opwekking (duurzaam of niet) of door wie (door de drijver van de inrichting zelf, of door een energieleverancier) maakt niet uit. De te nemen maatregelen zijn dan ook alleen energiebesparende maatregelen. Duurzame energiemaatregelen (voor het opwekken van energie) zijn geen verplichting op basis van artikel 2.15 en ook geen alternatief voor energiebesparende maatregelen.

Voor wie

De energiebesparingsverplichting uit artikel 2.15 is alleen van toepassing op degene die inrichtingen van het type A, B of C drijft (zie artikel 2.14c) .

Het verbruik van energie van de inrichting bepaalt of een bedrijf aan de energiebesparingsverplichting moet voldoen. Het gaat om het verbruik in een kalenderjaar. Kleinverbruikers hoeven niet aan artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit te voldoen.

Uitzonderingen
Voor sommige inrichtingen geldt de plicht tot energiebesparing van artikel 2.15 niet voor:

  • gebouwen en activiteiten die alléén gebruikmaken van op de locatie opgewekte hernieuwbare energie. Dit geldt ook als er wel een aansluiting is op het net om niet gebruikte hernieuwbare energie door te leveren. Dit geldt niet als voor een andere energiedrager wel gebruikgemaakt wordt van een netaansluiting.
  • de gebruiksfuncties Woonfunctie en Bouwwerk geen gebouw zijnde.
  • kleinverbruikers van energie: inrichtingen met een jaarlijks elektriciteitsverbruik van minder dan 50.000 kWh en een jaarlijks verbruik aan aardgasequivalenten van minder dan 25.000 m3.
    Vanaf het moment dat de omgevingswet ingaat (voorlopig 1-1-2024) geldt de uitzondering voor:
  • een gebouw met een logiesfunctie dat minder dan 4 maanden per jaar wordt gebruikt en een verwacht energiegebruik heeft van minder dan 25% van het energiegebruik bij permanent gebruik
  • een alleenstaand gebouw met een gebruiksoppervlakte van minder dan 50 m2
  • een gebouw, dat door de overheid onteigend is en voor het doel van die onteigening zal worden gesloopt.
  • een gebouw dat maximaal 2 jaar wordt gebruikt? Dan geldt er ook geen energiebesparingsplicht voor uw gebouw vanaf het moment dat de Omgevingswet ingaat. U dient wel in 2023 een informatieplichtrapportage in. Hierin kunt u toelichten waarom u de energiebesparende maatregelen niet meer gaat uitvoeren.

Inrichtingstype A

Een bedrijf waar bepaalde milieubelastende activiteiten niet gebeuren.
In artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit staan de voorwaarden die bepalen wanneer een bedrijf een inrichting type A is.

Enkele voorbeelden van bedrijven die een type A-inrichting zouden kunnen zijn:

  • crèches, peuterspeelzalen, voor- en naschoolse opvang
  • serviceflats, kinder- en jongerentehuizen, internaten en gezinsvervangende tehuizen, penitentiaire inrichtingen
  • opvanghuizen, blijf-van-mijn-lijf-huizen, tehuizen voor daklozen, asielzoekerscentra
  • kantoren, banken, wisselkantoren, postkantoren, stationsgebouwen, notarissen-, advocaten-, accountantskantoren, reisbureaus, reclame- en advertentiebureaus
  • kerken, moskeeën en synagoges
  • scholen
  • verpleeghuizen, verzorgingshuizen, revalidatiecentra, tehuizen voor lichamelijk of geestelijk gehandicapten, psychiatrische klinieken
  • archieven en bibliotheken
    pedicures, schoonheidsspecialisten en kappers

Inrichtingstype B

Dit zijn inrichtingen die bij de oprichting of een wijziging een melding moeten doen aan het bevoegd gezag. Ze hebben geen omgevingsvergunning milieu nodig. Soms hebben ze een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) nodig. Ze vallen volledig onder het Activiteitenbesluit. Los van het Activiteitenbesluit kunnen ook andere milieuregels gelden.
Voorbeelden van type B inrichtingen zijn garagebedrijven, metaalbewerkende bedrijven en jachthavens.

Inrichtingstype C

Dit zijn inrichtingen die een omgevingsvergunning milieu nodig hebben.
Voorbeelden: een rioolwaterzuiveringsinstallatie met slibvergistingsinstallatie, een autodemontagebedrijf dat ook vrachtwagens demonteert.