Energiebesparingsplicht

Voor de energiebesparingsplicht dienen alle maatregelen genomen te worden met een terugverdientijd van minder dan 5 jaar.
De plicht geldt voor iedere inrichting (organisatie) die > 50.000 kWh elektriciteit en/of > 25.000 m³ aardgasequivalenten gebruikt.

Dit is een verplichting uit het Activiteitenbesluit en is een vertaling van de uitgangspunten van de Wabo en de Wet milieubeheer. In afdeling 2.6 in het Activiteitenbesluit zijn artikelen 2.14c en 2.15 belangrijk. Deze artikelen bepalen de eisen aan energiebesparing.

Artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit

Hierbij gaat het over de besparing van energie in welke vorm dan ook en de bijbehorende informatieplicht. De wijze van opwekking (duurzaam of niet) of door wie (door de drijver van de inrichting zelf, of door een energieleverancier) maakt niet uit. De te nemen maatregelen zijn dan ook alleen energiebesparende maatregelen. Duurzame energiemaatregelen (voor het opwekken van energie) zijn geen verplichting op basis van artikel 2.15 en ook geen alternatief voor energiebesparende maatregelen.

De energiebesparingsverplichting uit artikel 2.15 is alleen van toepassing op degene die inrichtingen van het type A of B drijft. Type C-inrichtingen krijgen de verplichtingen voor energiebesparing in hun Wabo-vergunning vastgelegd.

Het verbruik van energie van de inrichting bepaalt of een bedrijf aan de energiebesparingsverplichting moet voldoen. Het gaat om het verbruik in een kalenderjaar. Kleinverbruikers hoeven niet aan artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit te voldoen.

  • Uitzonderingen
    Voor sommige inrichtingen geldt de plicht tot energiebesparing van artikel 2.15 niet:
    Kleinverbruikers van energie: inrichtingen met een jaarlijks elektriciteitsverbruik van minder dan 50.000 kWh en een jaarlijks verbruik aan aardgasequivalenten van minder dan 25.000 m3.
  • Type C-inrichtingen: inrichtingen die activiteiten uitvoeren die bijlage 1 en onderdeel B en C van het Besluit omgevingsrecht (Bor) aanwijst als vergunningplichtig voor het thema milieu. Dit zijn onder meer zogenoemde IPPC-bedrijven met zeer energie-intensieve industriële installaties. In de omgevingsvergunning staan wel eisen voor energiebesparing. Ze staan los van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit. Dit volgt uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
  • ETS-ondernemingen: inrichtingen die onder het Europese CO2-emissiehandelssysteem (ETS-bedrijven) vallen.
  • Glastuinbedrijven die deelnemen aan het CO2-vereveningssysteem (artikel 15.51 uit de Wet milieubeheer).

Klein verbruikers

  • elektriciteit:
    < 50.000 kWh,
    EN
  • gas in aardgasequivalenten:
    < 25.000 m3

Middelgrote verbruikers:

  • elektriciteit:
    50.000 kWh  t/m  200.000 kWh,
    OF
  • gas in aardgasequivalenten:
    25.000 m3  t/m  75.000 m3

Grootverbruikers:

  • elektriciteit
    > 200.000 kWh,
    OF
  • gas in aardgasequivalenten
    > 75.000 m3

Inrichtingstype A

Een bedrijf waar bepaalde milieubelastende activiteiten niet gebeuren.
In artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit staan de voorwaarden die bepalen wanneer een bedrijf een inrichting type A is.

Enkele voorbeelden van bedrijven die een type A-inrichting zouden kunnen zijn:

  • crèches, peuterspeelzalen, voor- en naschoolse opvang
  • serviceflats, kinder- en jongerentehuizen, internaten en gezinsvervangende tehuizen, penitentiaire inrichtingen
  • opvanghuizen, blijf-van-mijn-lijf-huizen, tehuizen voor daklozen, asielzoekerscentra
  • kantoren, banken, wisselkantoren, postkantoren, stationsgebouwen, notarissen-, advocaten-, accountantskantoren, reisbureaus, reclame- en advertentiebureaus
  • kerken, moskeeën en synagoges
  • scholen
  • verpleeghuizen, verzorgingshuizen, revalidatiecentra, tehuizen voor lichamelijk of geestelijk gehandicapten, psychiatrische klinieken
  • archieven en bibliotheken
    pedicures, schoonheidsspecialisten en kappers

Inrichtingstype B

Dit zijn inrichtingen die bij de oprichting of een wijziging een melding moeten doen aan het bevoegd gezag. Ze hebben geen omgevingsvergunning milieu nodig. Soms hebben ze een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) nodig. Ze vallen volledig onder het Activiteitenbesluit. Los van het Activiteitenbesluit kunnen ook andere milieuregels gelden.
Voorbeelden van type B inrichtingen zijn garagebedrijven, metaalbewerkende bedrijven en jachthavens.

Inrichtingstype C

Dit zijn inrichtingen die een omgevingsvergunning milieu nodig hebben.
Voorbeelden: een rioolwaterzuiveringsinstallatie met slibvergistingsinstallatie, een autodemontagebedrijf dat ook vrachtwagens demonteert.